Limburg is een financieel gezonde provincie. Het jaarresultaat over 2012 was 62 miljoen euro positief. Bovendien zijn de reserves rijkelijk gevuld met Essent-gelden. Dat is zowel een zegen als een vloek. De provincie wordt steeds meer gezien als ‘lender of last resort’: een geldverstrekkerals niemand anders er meer in gelooft. Organisaties, bedrijven en gemeenten staan inmiddels in de rij voor het provinciehuis. Het redactioneelcommentaar van woensdag was dan ook terecht: de provincie moet beter uitleggen waarom ze bepaalde zaken financiert.
Komende maand buigen Provinciale Staten zich over een aantal nijpende dossiers. Op de eerste plaats: Maastricht
Aachen Airport. De luchthaven die in 2002 werd geprivatiseerd en inmiddels op omkiepen staat. Financiële hulp van de provincie is echter nog geen uitgemaakte zaak. Een tweede dossier betreft hulp aan het Limburgse stoomtijdperk: de ZLSM die met 12 miljoen euro op het spoor gehouden zou moeten worden. Maar gelukkig is het niet alleen kommer en kwel. Ook nieuwe initiatieven hebben zich aangediend, zoals de Kennis-As Limburg: een mega-investeringsagenda van de Limburgse hoger onderwijsinstellingen.
Maar wat rechtvaardigt nu een provinciale bijdrage? Het antwoord vinden we in het nieuwe financieel uitvoeringskader van de provincie. Deze wordt ook wel de ‘menukaart’ genoemd. De provincie geeft daarin aan welke projecten ze wel en niet ‘lust’. Cruciaal daarin is het begrip ‘publiek belang’. De provincie toetst of een project voldoet aan een publiek belang. Is dat het geval, dan zoekt ze daarbij een passend provinciaal instrument, zoals een lening, subsidie of deelneming als aandeelhouder. Maar wanneer is er sprake van een publiek belang? De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stelt dat ‘alles wat de politiek als publiek belang aanwijst een publiek belang is’. Een ongrijpbaar begrip met een cirkelredenering, zo lijkt het. Zo kan men alles tot publiek belang verklaren: ‘the sky is the limit’.
Wij prefereren een andere definitie van publiek belang. ‘Publieke belangen doen zich voor bij projecten met omvangrijke en complexe externe effecten die burgers zelf niet kunnen oplossen. Bijvoorbeeld omdat sommige belanghebbenden weigeren om vrijwillig mee te doen’. Lukt het niet om het probleem op te lossen, dan is de overheid pas aan zet. Deze definitie zet de eigen verantwoordelijkheid voorop. Dat is belangrijk om meeliftgedrag en moreel risico te voorkomen, vanuit het idee: de overheid betaalt toch wel.Waarbij overheidsingrijpen zelf ook weer nadelen kan opleveren. De provincie moet dus overtuigend aantonen dat investeringen worden beloond die anders niet tot stand waren gekomen en die grote uitstralingseffecten hebben. Ook moet het toezicht hierop scherp en transparant worden georganiseerd.
Bij het dossier Kennis-As is het duidelijk: onderwijs- en wetenschapsontwikkeling heeft grote positieve externe effecten. Het versterkt de campusontwikkeling en biedt kans op een structurele verlaging van de oplopende werkloosheid. Bedrijven en burgers kunnen dat niet allemaal zelf organiseren. Hoewel de Kennis-As-instellingen zeker niet achteroverleunen. Er is sprake van cofinanciering en een financieel rendement. En dus is het verstandig om hiervoor de provinciale beurs te trekken. Bij andere dossiers is dat nog geen uitgemaakte zaak. Daarvoor geldt: ‘bezint eer ge begint’.